142 18 JANUARI 1929. De heer KROONE zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Als antwoord op de vraag in het Centraal Rapport gesteld om maatregelen te'willen nemen, die er toe leiden, dat de gemeentenaren, die nog water moeten betrekken van de Noord-West-Brabantsche of Ginnekensche Maatschappij en daarvoor een hoogeren prijs moeten betalen dan zij, die water van onze eigen waterleiding betrekken, zeggen Bur gemeester en Wethouders: dat, wat de Noord-West-Brabant- sche Waterleiding betreft, de bemiddeling van een hoog gezggspersoon is ingeroepen. Op de tweede vraag antwoordt men, dat „voor restitutie van bedragen, die meer betaald „worden aan andere lichamen dan aan de Bredasche Water- „leiding zou worden betaald, bestaat naar onze meening „geen voldoende reden". Wat het eerste antwoord betreft. Mijnheer de Voorzitter, is er dus kans, dat de moeilijkheden, die er met de Noord- West-Brabantsche Waterleiding bestaan, opgelost worden. Ik kon me er dan ook zeer wel mede vereenigen, dat het resultaat van deze bemiddeling wordt afgewacht. Hier wordt dan zeker niet alleen de kwestie besproken van het gebied, waar door de Noord-West-Brabantsche in de gemeente Breda water wordt geleverd, maar ook betref fende he': concessie-gebied, waar de Noord-West-Brabantsche het leveringsrecht heeft en de bewoners nog geheel water uit de waterleiding kunnen betrekken, doordat Breda daar niet mag aansluiten? Wat nu de beantwoording van de tweede vraag betreft, Mijnheer de Voorzitter, ben ik niet bevredigd. Om restitutie te geven van de bedragen, die meer be taald worden aan andere lichamen dan aan de Bredasche Waterleiding bestaat naar de meening van het College geen voldoende reden. Mijnheer de Voorzitter, ik pleit hier niet om hetgeen in het afgeloopen jaar door de hier bedoelde bewoners meer is betaald, terug te betalen. Maar, waar ik wel op aandring is om in onderhandeling

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 142