18 JANUARI 1929. 143 te treden, in de allereerste plaats om de concessie af te koopen. Mocht dit te duur zijn, dan een overeenkomst te treffen met de gemeente Ginneken en, als de kwestie met de Noord-West-Brabantsche eventueel niet zou worden op gelost, ook met deze laatstgenoemde, dat om het water van de Bredasche gebruikers voor den zelfden prijs te leveren, terwijl het meerdere dan rechtstreeks door de Gemeente aan de betrokken Maatschappijen kan worden betaald. Mijnheer de Voorzitter, ik vind dit een kwestie van billijkheid, welke ik nogmaals in overweging aanbeveel. De heer VAN BUITENEN begrijot niet, dat de heer Kroone dit standpunt juist kan vinden. Hoe is daaruit een rechtsgrond voor bijbetaling te construeeren? Den heer Van Veen antwoordt Spr., dat de juiste mate van hardheid van het water zal worden verkregen door de manier van menging. Er is niets tegen om daarover het oordeel van hygiënisten te vrager. De heer VAN HOUTEN kan niet meegaan met het restitutie-voorstel van den heer Kroone. Spr. vindt, dat daardoor een onbillijkheid zou worden geschapen tegenover de waterverbruikers van oud-Breda, die allen over den meter betalen, terwijl vele bewoners van het geannexeerde gebied geen meter hebben. Hij wil liever afwachten, wat in deze de inmenging van het hooger gezag uitwerkt. De heer VAN VEEN antwoordt den heer Van Buitenen, dat het hem volkomen bekend is op welke wijze de grootere hardheid van het water wordt verkregen. Spr. heeft er zooeven op willen wijzen, dat het door hem bedoelde rap port alleen op technische gronden adviseert tot opvoering van de hardheid van het water. Hij zou echter ook het oordeel der hygiënisten daarover willen hooren, in het belang der volksgezondheid.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 143