18 JANUARI 1929. 149 Den heer Van Veen voegt Spr. nog toe, dat hij geen voldoende aanleiding vindt om den meter-ijk te herzien; men moet op dat punt niet te bezorgd zijn. De belangen der verbruikers zijn voldoende gewaarborgd. De algemeene beschouwingen over deze be grooting worden daarop gesloten, waarna wordt overgegaan tot de artikelsgewijze behandeling. Artikel 1. De heer VAN HOUTEN zegt het volgende Mijnheer de Voorzitter, In de vergadering van 4 September j.l. heb ik verklaard, met de mededeeling in het prae-advies van Uw College ge noegen te nemen, dat, indien de loop van zaken hiertoe aanleiding geeft, Uw College met een ni uw voorstel tot verdere verlaging zou komen. Het College achtte toen verdere verlaging niet wenschelijk in verband met de loopende onder handelingen met de P.N.E.M. Nu het College echter komt met voorstellen tot verdere tariefsverlaging, stel ik wederom de vraag: Kunnen Burgemeester en Wethouders nu iets mede- deelen over den stand der onderhandelingen? Door mij is in de vergadering van 4 Mei 1928 een voor stel ingediend om de lichttarieven met 5 cent per K. W. U. te verlagen. Dit voorstel wensch ik thans weder te doen, omdat mij uit de cijfers gebleken is, dat deze verlaging toen reeds mogelijk was geweest. Wordt thans over 1929 een winst geraamd van f 114,685,78, de ervaring heeft geleerd, dat ramingen steeds zeer laag geschieden. Worden de tarieven met 5 cent in plaats van met 3 cent verlaagd, zooals Burgemeester en Wethouders nu voorstellen, dan zou men de winst over 1929 kunnen begrooten op f91,385,78. Daar verlaging der prijzen meestal grooter verbruik tengevolge heeft, komt het mij voor, dat er geen enkel bezwaar kan zijn om de tarieven met 5 cent per K- W. U. te verlagen. Derhalve stel ik den Raad voor»

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 149