18 JANUARI 1929.
155
VEEMARKTBEDRIJF.
De heer ELICH zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter,
Uit het staatje, vertoonende het verloop der Veemarkt in
1927 en 1928, toegevoegd aan de Memorie van Antwoord
hebben wij kunnen zien, dat wij toch niet pessimistisch
tegenover den stand van zaken behoeven te staan, dat,
alhoewel de aanvoer van runderen en kalveren grooter had
kunnen zijn, deze. toch maar een onbeduidend klein verschil
vertoont tegen het jaar te voren, terwijl daarentegen de
aanvoer van varkens aanmerkelijk is gestegen, zoodat er
over het algemeen een vooruitgang is te constateeren. Dit
is in ieder geval een verblijdend teeken en ik beu van
meening, Mijnheer de Voorzitter, dat, wanneer daar eenmaal
het Slachthuis tot stand zal zijn gekomen, dit van groot
belang voor een grooteren aanvoer zai zijn. Er is dan ook
volgens mijn meening niet de minste reden om dit bedrijf
op te heffen, te meer, daar uit het bestaan der Veemarkt
voor verschillende menschen een bron van inkomsten voort
vloeit.
De heer KU1JLAARS onderschrijft ten volle de woorden
van den heer Elich. Volgens Spr. zal de Veemarkt wel tot
bloei komen, maar men moet daarmede eenig geduld
hebbenhet abattoir zal daarop een gunstigen invloed
uitoefenen. Bij opheffing zouden de lasten toch blijven
bestaan. Ook moet men wel bedenken, dat de groei van
den Belcrumpolder met de instandhouding van de markt
gemoeid is.
Den heer CERUTTI is het opgevallen, dat er zoo'n
aanzienlijk bedrag voor reclame is uitgetrokken. Spr. vraagt,
of dat wel noodzakelijk is.
De VOORZITTER antwoordt, dat de post „reclame" op