18 JANUARI 1929. 163 afgevaardigden van de S.D.A.P. geven door hun verbolgen heid over dezen maatregel blijk van hun spijt, geen propa ganda te kunnen maken. Spr. erkent, de heeren met het antwoord aangaande de censuur, opgenomen in de Memorie van Antwoord, met een kluitje in het riet te hebben willen sturen. Er was geen aanleiding anders te antwoorden, in aanmerking genomen Spr.'s verantwoordelijkheid. Er is beweerd, dat de A. J. C. rustige wandelingen zou houden. Een feit is, dat daarbij muziekinstrumenten worden medegenomen, dat er gezongen wordt en dat die wande lingen juist des Zondagmorgens onder kerktijd plaats hebben. Dit kan hinderlijk zijn voor anderen. Deze jongelui hebben, evengoed als ieder ander, te gehoorzamen aan de voor schriften der politie-verordening; zij moeten niet denken, dat zij zich boven de wet kunnen stellen. Voor een optocht is vergunning van het hoofd der politie noodig; zij moeten dus het verzoek daartoe doen, hetgeen in den regel wordt ingewilligd als het tijdstip er zich voor leent. Het is een absoluut verkeerd opvoedingssysteem, hen in hun recalcitrante houding te stijven. Vervolgens zegt Spr., dat degenen, die de propaganda- biljetten aanplakken door hun tersluikscbe wijze van optreden de politie uitlokken tot het nemen var maatregelen daar tegen. Spr. zou nader kunnen onderzoeken, of daarbij al of niet jongelui betrokken zijn, maar hij ;s er van overtuigd, dat de maatrege'en, welke de politie tegen het aanplakken heeft genomen, hun oorzaak vinden bij degenen, die in deze den koninklijken weg minder overeenkomstig hun gemoedsstemming achten. De kwestie van de openlucht-bijeenkomsten is verleden jaar al uitvoerig Desproken; Spr. zal er derb >.ve thans niet op ingaan. De klacht ov r overtreding van de Arbeidswet zal Spr. te bevoeg plaatse overbrengen. De heer VAN BEDAF komt terug op de zeer eenzijdige

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 163