164
18 JANUARI 1929.
censuur, welke in de posthuizen op de lectuur der agenten
wordt uitgeoefend.
De VOORZITTER: Die censuur is niet eenzijdig; zoo
kunnen de beide plaatselijke bladen ter inzage liggen. De
heeren moeten echter wel bedenken, dat niet zij, maar ik
verantwoordelijk ben voor zaken als deze.
De heer COHEN zegt, dat nog vóór eenige weken alle
brochures en blacken van socialistische strekking in de post
huizen in beslag" werden genomen, terwijl „de Maasbode"
er door een inspecteur ter lezing werd neergelegd.
Wat de wandelingen van de A. J. C. betreft, is Spr. het
met den Voorzitter eens, dat daarvoor vergunning kan wor
den gevraagd, maar hij kan niet gelooven, dat die jongelui
den kerkdienst zouden storen; zij worden daarop bij het
passeeren van een kerk door den leider steeds attent ge
maakt.
Spr. ontkent, dat bij het aanplakken van propaganda-
biljetten door jeugdige personen wordt gepost, doch al was
dit zoo, dan behoort het nog niet tot de taak van een
inspecteur van politie om die biljetten af te scheuren.
De VOORZITTER vindt, dat de heer Cohen geen twee
gelijkwaardige gevallen tegenover elkander stelt, nJ. het
inbeslagnemen van een socialistische brochure en het ter
lezing geven van „de Maasbode" door een ambtenaar aan
een anderen.
De heer COHEN: „De Maasbode" is geen locaal blad;
het behoort dus evenmin als „het Volk" in een politie
posthuis thuis.
De VOORZITTER blijft er bij, dat de zaak door den
heer Cohen niet juist wordt weergegeven,