176 21 JANUARI 1929.
Intusschen zullen Burgemeester en Wethouders aan de op-
opmerking van den heer Rippen de noodige aandacht 7J
wijden. N
ar
Hoofdstuk IV (Volksgezondheid).
be
De heer RIPPEN wijst erop, dat volgens art. 19 der
Woningwet door Burgemeester en Wethouders voortdurend Qr
moet worden nagegaan, welke woningen ongeschikt zijn ter VÉ
bewoning. Die plicht rust niet alleen op de Gezondheids-
commissie, maar ook op Burgemeester en Wethouders. Hier vc
gebeurt het door geen van beiden, zoodat er een dubbele
verzaking van een wettelijke verplichting plaats heeft. Nu j
beroept de Voorzitter er zich steeds op, dat hij een voorstander
is van de handhaving der wet, doch daartoe behoort ook
de Woningwet. SU
De heer VAN MIERLO begrijpt niet, waarop de heer 3 he
Rippen doelt. Er hebben voortdurend verschillende aan- nc
schrijvingen plaats tot verbetering van woningen, soms bij tir
enkele tientallen tegelijk. bi
De heer RIPPEN zegt, dat er mogelijk in 1928 enkele w<
aanschrijvingen zijn gedaan, doch niet in 1927; dit blijkt na
althans niet uit het verslag. va
tal
Hoofdstuk IV wordt hierop zonder hoofdelijke
stemming aangenomen.
zij
Hoofdstuk V (Volkshuisvesting). j
za
De heer VAN VEEN zegt het volgende
Ik meen te weten, dat in de woningcomplexen, die door
bouwvereenigingen en door de gemeente zelve zijn gebouwd
en worden beheerd, zich een aantal straten bevinden, waarvan
I