21 JANUARI 1929.
211
schen Rijk en Gemeenten zal zijn beslist. Spr. heeft er toen
bijgevoegd, dat hij ten aanzien van den kinderaftrek zelfs
verder wilde gaan dan de heer Gruijs. Ook ten aanzien
van den aftrek voor gehuwden en ongehuwden behoort
onderscheid te bestaan. Overigens is het duidelijk, dat deze
verhooging van den aftrek vermindering van het belastbaar
inkomen ten gevolge heeft en wat men van den een afneemt,
moet bij anderen bijgevoegd worden.
De heer Haaiman is bij zijn vergelijking van den be
lastingdruk met andere gemeenten wat eenzijdig te werk
gegaan. Het is niet juist om zich daarbij tot één belasting
te beperken. Er zijn nog andere belastingen, die eveneens
zwaar drukken. Wat betreft het ontvlieden van Breda door
de belastingschuldigen, daarvoor staan twee wegen open.
Men kan de gemeente ontvlieden door zich elders in het
binnenland te vestigen, maar men kan ook naar het buiten
land gaan. 't Is ook niet alleen de bedoeling om de men-
schen hier te houden, maar men moet ze naar hier trachten
toe te halen. En als Breda lage belastingen heeft, dan
komen ze zeker naar hier. Een vergelijking van den be
lastingdruk per hoofd gaat niet op; men moet rekening
houden met den druk per gezin. Hier in het Zuiden zijn
de gezinnen grooter dan in het Noorden. Reeds bij de
algemeene beschouwingen heeft Spr. gezegd, dat men
moet trachten, dat de belastingdruk zoo rechtvaardig
mogelijk is.
De personeele belasting is eigenlijk een correctie op de
inkomstenbelasting. Toen de huren in de oorlogsjaren
hooger werden heeft het Rijk gemeend de huurwaarde niet
op het werkelijk bedrag te moeten stellen, maar daarvoor
een bedrag te fingeeren, zoodanig dat het te betalen bedrag
niet al te zwaar drukte. Thans is die belasting geconso
lideerd in een werkelijke verteringsbelasting. Het is mogelijk,
dat die belasting voor sommigen zwaar drukt, maar niet
onevenredig. Niettegenstaande de mooie beschouwingen,
welke over het belastingvraagstuk zijn gehouden, meent Spr.,