212
21 JANUARI 1929.
dat het raadzaam is, thans de resultaten van het aanhan
gige wetsontwerp af te wachten. Dat Tilburg zijn veror
dening gewijzigd heeft, is waarschijnlijk hieraan toe te
schrijven, dat men daar reeds met de zaken klaar was. Spr.
vreest, dat, als men hier een onderzoek dienaangaande
moet instellen, er ongeveer een jaar mede gemoeid zal zijn.
Als de wet op de financiëele verhouding wordt aangenomen,
zou al dat werk vruchteloos zijn. Overigens is Spr. ten
aanzien van de totstandkoming dezer wet niet somber ge
stemd; hij meent zelfs, op grond van verschillende cijfers,
dat Breda een tamelijk belangrijk voordeel bij deze wet zal
hebben.
De VOORZITTER is ten aanzien van de hierbedoelde
wet niet zoo optimistisch gestemd als de heer Van de
Ven. Zij vereischt een buitengewone studie. Toen het
wetsontwerp was verschenen, heeft de Vereeniging van
Nederlandsche Gemeenten zich onmiddellijk aan het werk 3
gezet. Spr. hoopt, dat het rapport, hetwelk die vereeniging
zal uitbrengen, zal worden gepubliceerd. Men moet dus
voorzichtig zijn met het nemen van oppervlakkige conclusies.
Vast staat, dat het voordeel der wet door velen niet wordt
ingezien. Het onderzoek naar het voorstel van den heer
Gruijs was van algemeene strekking. De heer Haaiman
is bij zijn beschouwingen uitgegaan van de vraag, of de
meergegoeden niet te weinig betalen. Maar, men moet uit
gaan van het standpunt, of de minder draagkrachtigen niet
te veel betalen. De opcenten op de vermogensbelasting zijn
hier tot 100 opgevoerd. Breda is een van de weinige ge
meenten, welke zooveel opcenten heffen. Wat betreft de
kwestie van de gemeente te ontvluchten, moet men zich
zeker op het standpunt plaatsen de menschen hier te willen
houden, doch vooral ze hier te willen krijgen. De ligging
van deze gemeente is van dien aard, dat ze soms geneigd
zijn zich in een van de omliggende gemeenten te vestigen.