330 14 FEBRUARI 1929. „Thans hebben wij evenwel ons onderzoek beëindigd en „kunnen wij aan Uwen Raad daarvan verslag uitbrengen. „Uit dit verslag moge U blijken, dat wij wijzigingen in de „bestaande salarisregelingen noodig achten. Voor een goede „beoordeeling daarvan komt het ons noodzakelijk voor, U „allereerst een uiteenzetting te geven „a. van de opdracht zooals wij die ons gedacht hebben, „b. van de wijze, waarop wij ons onderzoek hebben in gesteld. Taak der Commissie. „Reeds in onze eerste vergadering kwam de omvang der „opdracht aan onze commissie ter sprake en ook in op volgende vergaderingen kwam meerdere malen de vraag „naar voren, of een bepaald onderwerp wel onder die op bracht viel. „Uit het desbetreffend, hierboven vermeld, voo stel van „Burgemeester en Wethouders aan den Raad blijkt, dat aan „onze commissie werd opgedragen om in beschouwing te „nemen „1. de salarisregeling van de ambtenaren, „2. de bezoldiging der politie, „3. de loonregeling der werklieden, „4. de regeling van den kinderbijslag, „alsmede om advies te geven omtrent: „5. het vraagstuk van de pensionneering der wethouders. „Wat de eerste 3 punten betreft, hebben wij gemeend, „dat onze taak naast een algemeene beschouwing van het „salarispeil als het ware bestond in het gladstrijken van de „plooien, welke zich in de diverse salaris- en loonregelingen „bevinden, zulks in den geest van het gesprokene door den „Voorzitter van Uwen Raad bij de instelling onzer commissie „(gedrukte notulen van 23 April 1926, bldz. 135). „Mede hebben wij hieronder begrepen

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 330