16 JANUARI 1929.
33
Herhaaldelijk zijn U ter inzage gevraagd de juridische
adviezen in zake deze contractskwestie, maar tevergeefs, en
het eenige wat wij mochten ervaren was een vertroebeling
door Uw toedoen van de zaak waar het eigenlijk om gaat,
dat is het contract d.d. 28 Juli 1925, en wel door een later
geschil met denzelfden exploitant over de exploitatie der
lijn Driesprong-Princenhage in de gedachtensfeer te brengen.
Ik zeg het thans openlijk: U hebt niet den moed het
juridisch advies in zake de verbreking van het contract d.d.
28 Juli 1925 door den exploitant aan den Raad over te
leggen, waarop zoo vaak reeds is aangedrongen en ik durf
het Bredasche publiek wel te voorspellen, dat primo de
door U in uitzicht gestelde oplossing van wat U belieft te
noemen „een conflict", nog wel geruimen tijd op zich zal
laten wachten, en secundo, dat de gemeente er financieel
en wat betreft haar rechten heel slecht zal afkomen, nu de
zaak zóólang in den doofpot bleef gestopt.
Er zijn aan deze zaak geldelijke, maar vooral zeer groote
belangen voor het verkeer en den groei der gemeente en
haar omgeving verbonden en het is daarom, dat ik U
sommeer, evenals bij de behandeling der vorige begrooting
op 7 Mei 1928, thans rekenschap te geven van het door
U gevoerde beleid en om zonder verwijl het juridisch advies
in zake de verbreking van het contract van 28 Juli 1925 ter
inzage voor den Raad te leggen.
Een ander punt, dat mijn aandacht heeft, is het winst
saldo der bedrijven.
Er gaat bijna geen gelegenheid voorbij, of er komen van
linksche zijde voorstellen tot verlaging dier winsten door
verlaging der tarieven van gas, water en electriciteit, liefst
gecombineerd met belastingverlaging. Als men vraagt waar
het geld vandaan moet komen voor verschillende maatschap
pelijke verbeteringen, die wij allen noodig achten, dan
blijft men het antwoord schuldig. Ik zal dan ook over
dit soort propaganda, die ook de man in de straat zeer
goed doorzien kan, niet veel zeggen. Wèl zou ik in