348
14 FEBRUARI 1929.
missie voor georganiseerd overleg meende tot een vergelijk
gekomen te zijn. Uit een uitlating in het adres van het
bestuur der Onder-afdeeling Breda van den Ned. Bond van
Gemeente-ambtenaren (punt 40 van de agenda) blijkt zulks
echter niet het geval te zijn, trouwens het blijkt ons ook
uit de voorstellen van Burgemeester en Wethouders, die
zelfs over de beide punten, die nog in het adres afzonderlijk
genoemd worden, het niet eens zijn met de commissie voor
georganiseerd overleg zonder daarvoor afdoende redenen
aan te voeren. Mijn conclusie is dan ook, dat de Raad
deze voorstellen van Burgemeester en Wethouders niet kan
aanvaarden en het College opdraagt opnieuw met een
commissie voor georganiseerd overleg in ambtenaarszaken
„overleg", maar nu dan ook zoodanig „overleg" te plegen,
dat de Raad met behoorlijke kennis van zaken omtrent dit
overleg een beslissing kan nemen.
De heer BROOS zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter.
De bij raadsbesluit van 23 April 1926 ingestelde salaris
commissie heeft van haar bevindingen op 21 Juli 1927
verslag uitgebracht, naar aanleiding waarvan ik de volgende
opmerkingen zou willen maken.
Door dat rapport met bijlagen in de gelegenheid gesteld
kennis te nemen van de salarissen en loonen, pensioenbij
dragen enz., hier en elders, verklaar ik met cïe commissie
van meening te zijn, dat de salarissen en loonen hier niet
te hoog of te laag zijn en er dus geen aanleiding bestaat
om daarin wijziging te brengen. Welke maatstaf de com
missie heeft genomen voor haar voorstel tot het gladstrijken
van plooien, is mij echter niet recht duidelijk; m.i. zou de
billijkste weg zijn, het nemen van het gemiddelde salaris,
dat genoten "wordt in de 18 door de commissie uitgekozen
gemeenten, welke volgens haar een ongeveer gelijk karakter
dragen als de onze, want wordt er bij dat gladstrijken een
vergelijking gemaakt met een of meer in het rapport