14 FEBRUARI 1929.
351
Laat ik vooraf zeggen, dat ik de voorstellen van Burge
meester en Wethouders om tot enkele salarisverbeteringen
over te gaan, onmiddellijk aanvaard, ai zij het dan ook
z.g. op afbetaling. De zaak is nu zoo lang hangende
geweest, dat ik elke verbetering met beide handen aangrijp.
Ik maak er dit College geen verwijt van, en daar men van
de afwezigen geen kwaad behoort te zeggen, zal ik maar
niemand een verwijt maken. Maar het feit ligt er nu
eenmaal.
Bij de begrooting 1925 werd er gevraagd om een com
missie tot herziening van de ambtenaarssalarissen. 23 April
1926 werd deze commissie ingesteld, welke in Juli 1927
haar rapport indiende. Maar ook nu nog was niets bereikt,
immers, 11 Maart 1927 was ingesteld een commissie voor
georganiseerd overleg voor de ambtenaarszaken, en dus was
het billijk, dat ook de z.g. nieuwe salarisregeling besproken
zou worden in deze commissie. Wat zien wij echter ge
beuren? Eerst een jaar later wordt deze commissie voor
georganiseerd overleg geïnstalleerd, n.l. 2 Maart 1928, en
op 14 Juni 1928 heeft aldaar de eerste vergadering plaats
over het salarisrapport.
Intusschen was het rapport van de Salariscommissie, dat
in April 1926 begonnen was alweder verouderd. De annexatie
en de daardoor noodzakelijke uitbreiding van diensten en
verantwoordelijkheid, waren een feit gewordende basis
van 1926 was dus zeer veel veranderd, en daaruit putten
de organisaties den moed om met een gedegen stuk werk,
een geheele nieuwe salarisregeling in hun commissie voor
georganiseerd overleg te komen. De voorzitter dezer com
missie liet lijdzaam de heeren hun gang gaan, zonder als
voorzitter tevens als leider op te treden en er op te wijzen,
dat Burgemeester en Wethouders een geheel nieuwe salaris
regeling niet zouden aanvaardenen zoo kwamen als een
donderslag bij helderen hemel de enkele zinnen uit het
prae-advies van Burgemeester en Wethouders, dat zij den
tijd nog niet gekomen achten om tot salarisherziening over