14 FEBRUARI 1929.
359
De heer VAN VEEN zegt het volgende
Bij de behandeling van de begrooting voor 1925 is door
den Raad de volgende motie van mijn partijgenoot, den
heer Zijl mans, aangenomen:
„De Raad der gemeente Breda, overwegende, dat het
„wenschelijk en noodzakelijk is om na te gaan in hoeverre
„de in de laatste jaren toegekende verhoogingen van sala
rissen en loonen moeten worden gehandhaafd en de
„premiën voor pensioenen moeten worden verhaald, noodigt
„Burgemeester en Wethouders uit, ten spoedigste desbetref-
Jende gegevens over te leggen en hun zienswijze kenbaar
„te maken."
Wat hier van het Dagelijksch Bestuur werd gevraagd,
lag inderdaad op zijn weg; het kon over de noodige ge
gevens beschikken en qua dagelijksch bestuur behoorde
het in de eerste plaats zijn meening te zeggen.
Instede van aan de motie gevolg te geven hebben Bur
gemeester en Wethouders echter dit voor de hand liggende
werk van zich afgeschoven en gerenvoyeerd naar den Raad
door in de vergadering vari 23 April 192t> een voorstel te
doen tot het instellen eener commissie, buiten de wethou
ders door en uit den Raad te kiezen, welk voorstel met 10
tegen 8 stemmen werd aangenomen.
Het rapport der commissie dateert van 21 Juli 1927, en
wel verre van door tijdsverloop aan actualiteit te hebben
verloren, heeft het onderwerp daaraan gewonnen door
verschillende omstandigheden o. a. de gebiedsvergrooting
onzer gemeente.
Gaarne breng ik mijn medeleden, di1 deel uitmaakten
der commissie, hulde voor hun werk.
Zij heeft, zooals ons blijkt, een uitvoerig onderzoek moe
ten instellen, een onderzoek het zij nog eens terloops
opgemerkt dat in elk geval behoorde tot de taak van het
dagelijksch bestuur, niet alleen qualitate qua, maar ook om
practische redenen: Burgemeester en Wethouders toch
beschikken over een groot corps ambtenaren.