370
14 FEBRUARI 1929.
had moeten geven, dat hij of het College het met deze
voorstellen niet eens was. Ik ben er dan ook van overtuigd,
dat een nadere verklaring omtrent den gang van zaken
hier zeer op prijs zal worden gesteld.
Nu nog een enkel woord tot de heeren Broos en Van
Veen.
Ik ben van meening, dat de manier, waarop de heer
Broos tracht tot een gemiddeld salaris te komen niet
opgaat, omdat men op die wijze tot verschillende cijfers
kan komen.
Wat het betoog van den heer Van Veen betreft, wil ik
aantoonen, dat het mij even zoo gemakkelijk valt hoogere
cijfers te noemen als het den heer Van Veen mogelijk is
lagere cijfers te geven. Ook de vergelijkingen, welke hij
maakt gaan niet op, daar de loonen van de arbeiders in
de particuliere bedrijven, die hij met de gemeentewerklieden
vergelijkt, meestal hooger zijn, omdat deze vaak arbeid
verrichten in aangenomen werk.
Als ik voor de ambtenaren hoogere salarissen wil noemen
dan die hier betaald worden, dan verwijs ik naar de salaris
regelingen van de gemeenten Tilburg en Eindhoven.
Wat de loonen der gemeentewerklieden aangaat, merk ik
het navolgende op. Het minimum-loon voor den gemeente
arbeider te Breda is f 26,88. Gaan we nu eens na het
minimum-loon in de gemeenten Tilburg, Eindhoven, Maas
tricht, Roermond en Heerlen, dan blijkt dit resp, f 27,60,
f 29,f 27,f 27,90 en f 30,te bedragen. Zoo ziet
men, dat het bestaan van lagere loonen geen motief kan
zijn om ook hier de loonen te verlagen, daar men zich
met evengroot gemak op de hoogere loonen in weer andere
plaatsen kan beroepen.
Ten slotte wil ik er nog op wijzen, dat de heer
Kooperberg, een partijgenoot van den heer Van Veen,
dit rapport heeft onder eekend, waardoor deze te kennen
heeft gegeven met deszelfs inhoud accoord te gaan.