14 FEBRUARI 1929.
377
De heer VAN VEENIk vind het beneden peil omdat
de Raad in deze souverein is.
De VOORZITTER zegt, dat de heer Van Veen niet uit
het oog moet verliezen, dat het salarisrapport geen uiting
van den Raad is, maar van een commissie uit den Raad.
Spr. is het op dit punt eens met den heer Kroone, dat
de organisaties hun wenschen aan den Raad kunnen ken
baar maken; dit kan het stramien zijn, waarop borduring
mogelijk kan zijn.
Ten slotte vraagt Spr., wat de heer Rippen nu eigen
lijk wil.
De heer RIPPEN is van meening, dat nu is gebleken,
dat door den voorzitter der Commissie van het georgani
seerd overleg een caricatuur is gemaakt, de geheele zaak
opnieuw door het georganiseerd overleg moet worden be
handeld, maar dan in de goede beteekenis van het woord.
De VOORZITTER merkt op, dat de heer Rippen dan
de kans loopt, niet het effect te bereiken, dat hij daarmede
beoogt; hij zal dan wellicht te hooren krijgen: „Wij hebben
die zaak al onder de oogen gehad". Iets anders is, dat er
geen voldoende overleg is gepleegd. In de eerste plaats
heeft de heer Van de Ven gedaan, wat de Raad had
bedoeld, en in de tweede plaats komt het georganiseerd
overleg met een algeheele herziening der salarissen, hetgeen
niet werd gevraagd en bij den Raad geen instemming vond
de commissie had zich daarvan moeten vergewissenhet is
nu haar eigen schuld, dat zij monnikenwerk heeft verricht.
Burgemeester en Wethouders houden in zoo'n geval alleen
rekening met het rapport der Salariscommissie en dat is
een voldragen voorstel, dus voor onmiddellijke behandeling
vatbaar.