7 MAART 1929. 399 De VOORZITTER opent de vergadering en deelt mede, dat van den heer Cohen bericht is ingekomen, dat hij wegens uitstedigheid deze vergadering niet kan bijwonen. Vervolgens zegt de VOORZITTER, dat de notulen van het verhandelde in de vergadering van 12 December 1928, overeenkomstig het bepaalde in art. 8 van het reglement van orde voor den Gemeenteraad, ter inzage voor de leden hebben gelegen en hun bovendien in afdruk zijn toege zonden en vraagt, of iemand der leden alsnog voorlezing daarvan verlangt of eenige bemerkingen daartegen in het midden heeft te brengen. De heer CERUTTI heeft bij de notulen een schriftelijk verzoek van den heer Pelster gevonden om aanvulling daarvan. Spr. vraagt, of daarop niet wordt ingegaan. De VOORZITTER antwoordt, dat er geen enkele reden is om op dat verzoek in te gaanhet betreft een interruptie, welke volgens den heer Pelster gedurende het uitspreken van zijn rede door den heer Van de Ven gemaakt zou zijn. Die interruptie is bij den notulist niet bekend en ook de heer Van de Ven ontkent een dergelijke opmerking in dit verband gemaakt te hebben. De heer CERUTTI merkt op, dat een verzoek tot recti ficatie van de notulen anders altijd wordt ingewilligd. De heer RIPPEN zegt, dat het verbazend moeilijk is, nu nog te controleeren, of die interruptie werkelijk gemaakt is. Hetzelfde kan gezegd worden van de opmerkingen, welke in een tot de leden van den Raad gericht adres van den beheerder van het Rayonbureau West der Federatie van Werkgeversorganisaties in het Boekdrukkersbedrijf in Neder land gemaakt worden over het gesprokene in de raadsver-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 399