16 JANUARI 1929.
39
richten en omgekeerd dan thans het geval is. Met dezen
wensch, Mijnheer de Voorzitter, zal ik mijn algemeene be
schouwingen besluiten.
Op hetgeen onder dit hoofd „algemeene beschouwingen"
in de memories bont dooreen dwarrelt: politie, gascorruptie,
openbare werken, woonwagenkamp e. d. hoop ik bij de
discussies of de artikelsgewijze behandeling der begrooting
terug te komen.
De heer RIPPEN begint met de aandacht te vestigen op
de zuigelingen-sterfte in Breda in vergelijking met die in de
Provincie en het Rijk. De cijfers daarvan bedragen over
1926 resp. 5.21, 8,73 en 6.11, over 1927 resp. 6.17, 8.37
en 5.87. Men ziet daaruit, dat het percentage der zuige
lingensterfte in Noord-Brabant en in het Rijk is gedaald,
doch in Breda is gestegen. Volgens Spr. is dit ongunstig
verschijnsel te wijten aan de slechte woningtoestanden, welke
hier heerschen.
Komende tot het beleid van Burgemeester en Wethouders,
zegt Spr., dat dit anti-socialistisch is. Zulks blijkt uit het
weigeren van verschillende vergunningen aan Socialistische
vereenigingen en van de Zonnestraal-collecte. Uit dit laatste
voorbeeld is wel ten duidelijkste gebleken, dat Burgemeester
en Wethouders op dit punt slechts uit den weg gaan voor
hoogere machten.
Spr. en zijn fractiegenooten hebben in de afdeelingsver-
gaderingen voorstellen gedaan om den invloed van den
Raad te vergrooten door het instellen van diverse commis-
siën van bijstand, o. a. voor de Financiën, de Beplantingen
en den Geneeskundigen Dienst. Op de daarover gestelde
vragen hebben zij geen antwoord bekomen, waaruit Spr.
dus meent te moeten concludeeren, dat Burgemeester en
Wethouders daar niet aan willen.
Verder zegt Spr. het volgende:
In aansluiting met hetgeen reeds door onzen partijgenoot
Gruijs is opgemerkt, wil ik er op wijzen, dat ook nu weer