7 MAART 1929. 407 verklaring de kwestie van de woongelegenheid onder de oogen heeft gezien. De heer VAN MIERLO antwoordt ontkennend, en zegt, dat men immers niet kan weten, welke woningen er over een half jaar open zullen komen; mogelijk heeft men alsdan de gelegenheid deze bewoners voorioopig in noodwoningen over te brengen. De VOORZITTER zegt, dat de bewoners zelf ook naar een andere woning moeten zoeken; men moet het hun niet te gemakkelijk maken. De heer VAN VEEN is van meening, dat, zoolang er hier een tekort aan woningen voor z.g. sociaal-achterlijken is, het niet aangaat die menschen zelf naar een andere woning te laten zoeken. Spr. is niet tegen dit voorstel, maar de gemeente moet z. i. tevens zorgen voor een andere woongelegenheid voor de bewoners. De heer VAN MIERLO zegt, dat de heer Van Veen de zaak averechts voorstelt; hem dunkt, dat de gemeente allereerst heeft te zorgen, dat slechte woningen onbewoonbaar worden verklaard, onverschillig of voor die slechte, afge keurde woningen andere betere in de plaats zijn gekomen. De termijn van ontruiming kan altijd verlengd worden. De heer Van Veen zou beter doen, zijn kritiek te laten varen en toe te juichen, dat het toezicht op de al of niet bewoonbaarheid der woningen scherper wordt. De heer RIPPEN juicht dit voorstel van harte toe, te meer daar hier sinds jaren geen onbewoonbaarverklaring heeft plaats gehad. Spr. vraagt, wanneer nu eens die andere, reeds jaren geleden onbewoonbaar verklaarde woningen ontruimd worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 407