408 7 MAART 1929. De heer HAALMAN is het eens met den heer Rip pen. De heer Van Veen maakt zich volgens Spr. noodeloos ongerust; er zijn hier immers woningen, die de koperen bruiloft der onbewoonbaarverklaring al achter den rug hebben. De heer VAN VEEN zegt, dat hetgeen de heer H a a 1 - m a n heeft opgemerkt, hem versterkt in zijn meening, dat de gemeente in gevallen als dit tevens voor andere woon gelegenheid heeft te zorgen. Spr. zal voor dit voorstel stemmen in de hoop, dat dit voor de gemeente een prikkel zal zijn om spoedig over te gaan tot den bouw van wonin gen voor sociaal-achterlijken. De heer CERUTTI vraagt zich, naar aanleiding van de opmerking van den heer Haaiman, af, of men vroeger niet te gauw is geweest met het onbewoonbaar verklaren van woningen. De VOORZITTER zegt, dat het niet tot de menschen moet doordringen, dat de gemeente wel voor een andere woning zal zorgen; zij behooren in de eerste plaats zelf daarvoor zorg te dragen. Zonder verdere bedenkingen wordt daarop conform het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. De heer VAN VEEN wenscht aanteekening, dat hij zich met dit voorstel kan vereenigen onder voorbehoud, dat de gemeente zorgt voor andere woongelegenheid voor de be woners. 15. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, tot het instellen eener rechtsvordering tegen den nalatigen huurder van de woning Sluisstraat no. 38.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 408