40 16 JANUARI 1929. moet worden geconstateerd, dat in het antwoord van Bur gemeester en Wethouders op het Centraal Rapport in veel gevallen geen antwoord wordt gegeven op hetgeen in dat Centraal Rapport is opgemerkt, b.v. in zake de voorwaarden, waarop het aan taxi-chauffeurs is vergund standplaatsen in onze gemeente in te nemen. Reeds het vorige jaar hebben wij betoogd, dat dergelijke voorwaarden door den Raad behooren te worden vastgesteld en niet door den Commissaris van Politie of door den Burgemeester. Op de vraag, opgenomen in het Centraal Rapport, of het nu niet wenschelijk is, de sanctie van den Raad aan deze regeling te geven, wordt heel laconiek geantwoord door Burgemeester en Wethouders: „dat de ondervinding heeft „geleerd, dat door de bestaande regeling van de taxi diensten een behoorlijke oplossing van het vraagstuk is „verkregen." Dit antwoord slaat op de vraag als een tang op een varken. De vraag, of de Raad de voorwaarden moet vaststellen, „ja of neen", wordt eenvoudig niet beantwoord. Waar wij met een dergelijke behandeling van onze op merkingen natuurlijk geen genoegen wenschen te nemen, zijn wij onzerzijds wel verplicht wat dieper op de zaak in te gaan. Wij hebben dat verleden jaar gedaan ten opzichte van adressen van ingezetenen aan den Raad, die eenvoudig achterbaks werden gehouden en door Burgemeester en Wet houders zelfs werden beantwoord zonder dat de Raad de adressen had gezien. Wij hebben gezien, dat het resultaat toen is geweest, dat voortaan werd gehandeld volgens den eisch der Gemeentewet. Hiervoor onzen dank. Wat nu de voorwaarden der taxi-chauffeurs betreft, ver leden jaar beriep U zich nog op art. 179h der Gemeentewet, hoewel ten onrechte. Daar staat: „dat het Dagelijksch Bestuur de zorg heeft voor de instandhouding, bruikbaar heid, vrijheid en veiligheid der publieke wegen."

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 40