7 MAART 1929.
411
Niemand der leden hiertegen eenige bedenking
hebbende, wordt dienovereenkomstig besloten.
17. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, om aan
de Ambachtsschool te benoemen tot tijdelijk leeraar in het
schilderen J. J. Geleijns en tot leeraar in het handteeke-
nen in vasten dienst J. J. A. Jongenelen.
De VOORZITTER deelt mede, dat in het voorstel moet
vervallen de tijdelijke aanstelling tot leeraar in het schilderen
van J. J. Geleijns.
De heer VAN BEDAF vindt het niet juist, dat in de be
hoefte aan tijdelijke leerkrachten zoo maar wordt voorzien.
Spr. wil, dat voortaan ook in dergelijke gevallen een voor
dracht aan den Raad wordt ingezonden, opdat men keus
heelt.
De VOORZITTER zegt, dat het vaak zeer moeilijk is,
geschikte personen voor tijdelijken dienst te vinden. Men
is al blij, als men iemand kan krijgen, die, hier of daar
werkzaam, voor enkele uren per week les wil geven.
De heer RIPPEN voelt wel voor hetgeen door den heer
Van Bed af naar voren is gebracht. De tot dusver gevolgde
weg leidt er toe, dat ook bij omzetting van de tijdelijke
aanstelling in een vaste geen voordracht wordt ingezonden,
zooals thans met Jongenelen geschiedt. De invloed van
den Raad op de benoeming wordt op die manier uitge
schakeld.
De VOORZITTER merkt op, dat de heer Rippen uit
gaat van een verkeerde basis, n.l. dat het altijd zoo gebeurt.