7 MAART 1929. 423 De heer VAN VEEN zou naar aanleiding van de woorden van den heer Kroone willen verklaren, dat het niet zijn bedoeling is het verkrijgen van den grond tegen te gaan, maar hij vindt, dat, nu de koopprijs zoo hoog is, men beter het risico aan onteigening verbonden, kan loopen. Het idéé, dat het Rijk toch voor een aanzienlijk deel bij draagt in de kosten, moet men niet huldigen. De VOORZITTER merkt op, dat een onteigeningsproce dure zeer lang duurt, terwijl daarvan, gezien den prijs van den grond aan den overkant van het Van Coothplein ge legen, niet veel te verwachten valt, gezien ook het feit, dat de eigenaar zijn bedrijf op dien grond uitoefent en gezien ook den prijs, die de gemeente voor den onteigenden grond aan de Keizerstraat heeft moeten betalen. Spr. ziet dan ook in een onteigeningsprocedure geen voordeel, maar alleen vertraging. De heer VAN VEEN stelt voor, tot onteigening over te gaan. De heer RIPPEN vreest, dat als men niet over den hoo- gen prijs van den grond heenstapt, het vakonderwijs de dupe van de zaak zal worden. En aangezien wat het zwaarst is, het zwaarst moet wegen in dit geval het vakonderwijs - zullen Spr. en zijn fractiegenooten voor het voorstel van Burgemeester en Wethouders stemmen. De VOORZITTER vraagt, of het voorstel van den heer Van Veen voldoende gesteund wordt. Dit niet het geval zijnde, kan het geen onder werp van behandeling uitmaken. Het voorstel van Burgemeester en Wethouders

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 423