16 JANUARI 1929. 43 aan arbeiderswoningen te doen afnemen. Het is zeer jammer, dat de resultaten van dien ernst niet grooter zijn. Het Ge meenteverslag van 1927 vermeld den bouw van 84 gemeen tewoningen. Wanneer echter het verslag over 1928 van den drukker zal komen, dan zal daarin staan, dat erin 1928 geen enkele gemeentewoning is bijgekomen. De eerste helft van 1929 zal ook reeds verstreken zijn alvorens de nu in aanbouw zijnde 70 woningen betrokken kunnen worden. In anderhalf jaar is er dus geen enkele woning bij gekomen. Wij hebben natuurlijk tegen den ernst van Burgemeester en Wethouders geen bezwaar, maar zagen graag wat meer resultaten. Wat verder het algemeen beleid van Burgemeester en Wethouders aangaat in zake de volkshuisvesting, is het lezen van het verslag over 1927 zeer leerzaam. In de eerste plaats blijkt daaruit, dat de Gemeente zelf nog steeds krotverhuurster is. Zestien van die kleine woningen, voor afbraak bestemd, worden nog steeds bewoond. Door bouwvalligheid moesten er wel 8 worden afgebroken om ongelukken te voorkomen. Verder, dat er nog 85 noodwoningen zijn. Er werden geen woningen onbewoonbaar verklaard. Aan de Gezondheidscommissie is geen advies gevraagd om verlenging van ontruimingstermijnen van onbewoonbaar verklaarde woningen, hoewel die termijnen reeds geruimen tijd overschreden zijn. Wegens den nog steeds heerschenden woningnood is in 1927 het woningonderzoek zeer beperkt geweest. Aanschrijvingen tot verbetering van woningen vonden niet plaats. In 49 gevallen werden eigenaars op de noodzake lijke verbeteringen gewezen, die in de meeste gevallen dan werden aangebracht. Aanschrijvingen in zake overbevolking (krachtens Art. 18 en 19 der Woningwet) vonden niet plaats, evenmin als in 1926 (1928?). Hoewel toch duidelijk in Art. 19 staat, dat

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 43