12 APRIL 1929.
469
De heer VAN MIERLO: De zaak was toen al in kannen
en kruiken.
De heer VAN VEEN gelooft, dat de mededeelingen van
den heer Van Mierlo onjuist zijn. Spr. wil dan ook nu
een datum vaststellen, waarop tot uitvoering van bestrating
en rioleering zal worden overgegaan.
De heer ESBACH meent, dat indertijd tot bestrating en
rioleering van de Walstraat is besloten voor zoover zij
eigendom van de gemeente was.
De heer VAN MIERLO verkeert in de meening, dat toen
tot bestrating en rioleering van de geheele Walstraat is
besloten.
De VOORZITTER zegt, dat de zaak zal worden nagegaan.
De heer VAN VEEN handhaaft zijn voorstel.
De VOORZITTER vraagt, of de heer Van Veen accoord
kan gaan met de toezegging, dat de bestrating en de rio
leering zoo spoedig mogelijk zullen worden aangebracht.
De heer VAN VEEN verklaart daarmede genoegen te
kunnen nemen.
Het voorstel van Burgemeester en Wethouders
wordt daarop zonder hoofdelijke stemming aan
genomen.
25. Voorstel van Burgemeester en Wethouders tot
definitieve vaststelling van het bouwverbod op een gedeelte
van het perceel, gelegen op den hoek van de Ginnekenstraat
en de Houtmarkt.