12 APRIL 1929. 481 Op de vraag, waarom van heinde en verre de meisjes naar de fabrieken worden gehaald en mannelijke arbeids krachten vaak niet worden aangenomen of zelfs worden ontslagen, moet het antwoord worden gegeven, dat de meisjes met zooveel minder loon kunnen worden betaald en veel eerder bereid zijn om zich bij de meest slechte toestanden neer te leggen dan mannelijke arbeiders. In het ons toegezonden tijdschrift „Dux" wordt in het artikel van Pater G. Lamers o. a. gezegd van het arbei dersmeisje en van het werken op de fabrieken„dat zij de „gewichtigste jaren van haar wordend leven moet doorbrengen „in een milieu, dat in alle opzichten strijdt met de vrou welijke psyche." Dit is op zichzelf reeds een absolute veroordeeling van het werken van meisjes op de fabrieken. Even verder zegt Pater Lamers: „dat het fabrieksmeisje, „dat aan zich zelf wordt overgelaten als mensch, als vrouw, „als toekomstige moeder ten onder moet gaan." „De eenvormige, eentonige en vaak onnoozele arbeid, „die op de fabrieken moet worden verricht, is", aldus Pater Lamers, „wel het eerste gevaar, dat Christenmeisjes in „de fabriek bedreigt." Uit deze schildering van Pater Lamers over de gevolgen van het werken van 48 uur per week in de fabrieken, kan het publiek wel geen anderen indruk krijgen dan dat deze fabrieken ongeveer met de hel gelijk moeten worden gesteld. De vraag rijst dan echter onmiddellijk, of dit dan maar alleen en uitsluitend voor de meisjes geldt en niet voor jongens of voor den fabrieksarbeid in het algemeen. De uitdrukking van Pater Lamers, dat de arbeid in de fabrieken door de ondernemers wordt beschouwd „als een waar, die tegen zooveel centen per uur wordt verhandeld", is te waar en te zuiver socialistisch om haar niet geheel voor onze rekening te nemen. De arbeid koopwaarhet is een waarheid, die door Pater Lamers wordt onderschreven en erkend.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 481