482
12 APRIL 1929.
„De fabrieksarbeid", aldus verder Pater Lamers, „is
„doorgaans voor de meisjes een periode van geestelijke
„afstomping. De fabriek doodt den geest, zet de materie
„(het stoffelijke) op den troon en de geloofsgeest der kin-
„derjaren is het slachtoffer."
Zooals gezegd, wij hebben zelden een scherpere veroor
deeling van het werken van meisjes op de fabrieken en in
het algemeen van het kapitalistische productiestelsel gelezen
dan van dezen redacteur van bovengenoemd R. K. tijdschrift.
Toen wij al deze felle aanklachten hadden gelezen, waren
wij uiteraard nieuwsgierig welke conclusie op dit alles zou
volgen; of de conclusie zou volgen, dat Christen-menschen
hun kinderen niet naar deze fabrieken, hel van gevaren
immers, moesten zenden. Deze, volgens ons, logische con
clusie, volgt echter niet. Wel zegt D r. J. H. F. Kohl-
brugge, in zijn boek „Practische Sociologie", waarvan
wij door de zorgen van Prof. Frencken een uittreksel
bij de stukken hebben gevonden, „dat Christelijke ouders
bij uitzondering hun kinderen naar de fabrieken zenden",
maar niemand onzer zal de duizenden ouders, die hun
kinderen, hun „waar", bij treinen en autobussen vol naar
de fabrieken zenden, als heidenen willen bestempelen.
Trouwens in genoemd tijdschrift wordt nergens gezegd, dat
de ouders hun kinderen niet naar de fabrieken moeten
zenden. Er wordt nu alleen een beroep op onzen financi-
eelen steun gedaan voor het werk, dat de R. K. Kerk doet
om de meisjes voor het R. K geloof te bewaren en
natuurlijk voor de gevaren van het socialisme te
behoeden
Men voelt heel goed, dat juist door den in zoo felle
kleuren geschilderden fabrieksarbeid en de gevolgen daarvan,
onder deze fabrieksjeugd, ongeacht of het meisjes of jongens
zijn, een geest van verzet tegen het eentonige, eenvormige
en onnoozele fabriekswerk moet ontstaan en dat de propa
ganda van de socialisten voor korter werktijd, voor invoering
van enkele weken vacantie per jaar juist onder deze jongeren