500
12 APRIL 1929.
De heer Van Houten heeft blijkbaar geen denkbeeld
van R. K. onderwijs, anders zou hij niet zeggen, dat het
geven van een uurtje godsdienstonderwijs aan het Gymnasium
voldoende zou zijn; het onderwijs moet in zijn geheel
doortrokken zijn van de Katholieke beginselen.
De heer VAN VEEN verklaart, dat, wanneer de heer
Van de Ven hem kan aantoonen, dat deze subsidie-ver-
leening voortspruit uit den wil van 85% der bevolking, hij
dan voor dit voorstel zal stemmen, maar hij gelooft niet,
dat de redeneering van den heer Van de Ven juist is.
Diens bewering, dat het Lyceum in hoofdzaak door kinderen
uit Breda bezocht wordt, is onjuist. Spr.'s vraag, waarom
de andere gemeenten ook niet voor een deel in het exploitatie
tekort kunnen bijdragen, is dan ook alleszins gewettigd.
De VOORZITTER zegt, dat bij dit voorstel voldoende is
rekening gehouden met de belangen van Breda voor de
voorgestelde formule van berekening der subsidie. Als men
in aanmerking neemt, hoeveel Tilburg voor het St. Odulphus-
Lyceum en Breda voor het niet-Katholiek' middelbaar en
hooger onderwijs uitgeeft, dan is er alle reden om deze
gelden toe te staan.
De heer VAN VEENHet gaat over de dekking van
het exploitatie-tekort!
De VOORZITTER, voortgaande, zegt, dat het subsidie
bedrag wordt beperkt tot een maximum van f 10,000,en
niet boven het exploitatie-tekort kan gaan. Dit wil echter
nog niet zeggen, dat Breda alleen voor dat tekort moet
opdraaien. Bij aanneming van dit voorstel, blijft voor de
stichting nog een tekort te dekken, evengroot ongeveer als
het gemeente-subsidie.