506
12 APRIL 1929.
zou daarom liever willen wachten met zijn stem in deze
te bepalen tot die teekeningen zijn overgelegd. De verdere
behandeling van dit punt kan dan tot een volgende ver
gadering worden aangehouden.
De heer VAN NOORT gaat accoord met de meening van
Burgemeester en Wethouders dat aan de Liniestraat eerlang
een aaneengesloten bebouwing verwacht mag worden. Dit
neemt echter niet weg, dat hij er geen bezwaar in ziet om
daar een boerderij te bouwen, want het zal, evenals in de
Ploegstraat, niet eens opvallen, dat daaraan een boerderij
gelegen is.
De heer VAN MIERLO verklaart, dat het geenszins de
bedoeling van het College is om onwelwillend jegens de
boerenbevolking te zijn. Zij meenen alleen het bepaalde in
art. \2bis der Bouwverordening te moeten handhaven; ieder,
boer of niet-boer, zou hetzelfde bescheid krijgen. Wat nu
het toepassen van de uitzonderingsbepaling van art. 12bis
betreft, zegt Spr., dat hetgeen adressant wil bouwen meer
gelijkt op een hovenierderij dan op een boerenhofstede en
daarvan spreekt die bepaling niet. Spr. is dan ook bevreesd,
dat, wanneer dit wordt toegestaan, meerdere dergelijke aan
vragen zullen inkomen en dat alles vol gebouwd zal wordetl
aan deze straat, die noch verhard, noch gerioleerd is; er is
trouwens reeds een beroepschrift van gelijke strekking inge
komen. Het einde is dan dat, wanneer de straat is volge
bouwd, er verzoekschriften zullen komen om verharding en
rioleering, hetwelk de gemeente dan voor 100 7o zal moeten
betalen. Op deze wijze worden langs een omweg de bepa
lingen der Bouwverordening, welke beoogen tegen te gaan
het bouwen aan onverharde stralen en wegen, ontdoken.
De heer Esbach wil, alvorens zijn houding in deze te
bepalen, een teekening van de te bouwen boerderij zien.
Spr. vindt dat een zeer gezonde opvatting; de Raad kan
de zaak dan in ieder geval beter beoordeelen.