13 MEI 1929.
533
De heer VAN BEDAF wijst er op, dat De Vries bij
de op 12 December j.l. gehouden stemming voor de be
noeming van een leeraar in vuur- en plaatwerken slechts
met één stem gekelderd is. Dit bewijst volgens Spr., dat
hij toch ook geschikt was, en naar Spr. meent, is hij ook
ongehuwd.
De VOORZITTER zegt, dat de zaak in den breede be
keken is en dat men daarbij tot de conclusie is gekomen,
dat Van Doesburg voor deze functie het meest geschikt
is.
De heer VAN VEEN verklaart, zich met dit voorstel te
kunnen vereenigen.
Uit de toelichting heeft hij gezien, dat er voor 42 aspi
rant-leerlingen metaalbewerkers geen gelegenheid tot plaatsing
zou zijn en dat er nu 22 aspiranten alsnog geplaatst kunnen
worden. Spr. vindt het jammer, dat er toch nog een 20-tal
leerlingen moeten worden afgewezen. Daarvan kan niemand
een verwijt worden gemaakt, want de keuze van een be
paald vak wordt ten deele bepaald door de vraag van de
nijverheid en een en ander is niet steeds tijdig te voorzien.
Spr. meent echter de vraag te mogen stellen, of wel alles
is overwogen ten einde aan de afgewezenen gelegenheid
tot plaatsing te geven. Als hij het goed begrepen heeft is
het hier geen kwestie van gebrek aan onderwijzend perso
neel, maar aan localiteit. Kan deze niet gevonden worden
door een tijdelijk gebouwtje op het terrein, dat we van
Van Gurp kochten, te plaatsen of door de woningen»
die de gemeente reeds bezit, uit te breken en tijdelijk voor
werkplaats in te richten?
De VOORZITTER antwoordt, dat er reeds een voorziening
wordt getroffen in den geest als door den heer Van Veen
is aangegeven, n.l. door op het terrein, dat van Van Gurp