13 MEI 1929.
543
de Liniestraat, in verband met het bepaalde in art. 12bis
der Bouwverordening, luidende als volgt:
„Ter voldoening aan het in Uwe vergadering van 12
„April j.l. genomen besluit hebben wij G. Schoenmakers
„verzocht een bouwplan met situatie-teekening over te leg-
„gen, in verband met zijn beroepschrift tegen het besluit
„van ons College, d.d. 9 Januari 1929, no. 1/80, waarbij
„hem werd medegedeeld, dat aan hem geen ontheffing van
„art. 12bis der Bouwverordening zal worden verleend voor
„een aan het Liniestraatje te bouwen boerderij.
„Aan ons verzoek is door adressant gevolg gegeven.
„Ook na kennisneming van het bouwplan en de situatie
„ter plaatse, meenen wij inwilliging van adressants beroep
„ten sterkste te moeten ontraden, een en ander op de
„gronden als in ons prae-advies van den 8n April 1929,
„no. 1/712, zijn vermeld.
„Wij hebben de eer U ons afwijzend voorstel van 8 April
.hiervoor vermeld derhalve opnieuw ter aanneming aan te
„bieden."
De heer ESBACH zegt het volgende
Mijnheer de Voorzitter.
Het bouwen aan een weg, die nog niet is aangewezen
als weg waaraan gebouwd mag worden, is volgens art.
12bis o.a. mogelijk voor een fabriek, een villa, een boeren
hofstede of een met deze gebouwen gelijk te stellen gebouw.
Hierin ligt opgesloten, dat men voor het bouwen van
een villa niet aangewezen is op het binnen de kom liggende
villaterrein en dat men voor het bouwen van een fabriek
niet beperkt is tot het industrieterrein, doch dat hiervoor
ook de mogelijkheid bestaat buiten de bebouwde kom.
Waar men gerust aan kan nemen, dat er binnen de kom
voor het bouwen van een boerenhofstede of daaraan gelijk
te stellen gebouw geen gelegenheid bestaat en een boer
dus altijd aangewezen zal zijn op het bouwen aan een
onverharden weg, zoo ligt de billijkheid van de mogelijkheid