546 13 MEI 1929. In de tweede plaats maakt art. 12bis het mogelijk buiten de kom der gemeente een boerderij te bouwen. Welnu, Mijnheer de Voorzitter, ik meen toch, dat het Liniestraatje niet is de kom der gemeente, evenmin als Gageldonk, de Emer of Boeimeer; en indien het prae-advies zegt, dat het met het Liniestraatje anders is, en dan aanvoert, dat dit met boerderijen (hovenierderijen) spoedig zal zijn volgebouwd; welnu, Mijnheer de Voorzitter, dan ben ik daartegenover overtuigd, dat zulks het College geen zorg behoeft te baren, want wanneer de bouwlust zich daar meer ontwikkelt zullen daardoor teeltgronden verdwijnen en zoodoende zal de lust om daar meerdere hovenierderijen te stichten niet meer aanwezig zijn en was zulks wèl het geval, welnu, Mijnheer de Voorzitter, dan zou ik daar nog geen bezwaar tegen hebben en ik denk ook de Raad niet, immers, wij zouden daardoor krijgen iets grootsteedsch en meer uniformiteit; ziet men in de groote steden steeds meer dokterswijken, bankwijken, auto- en rijwielwijken, handels- en kantoorwij- ken ontstaan, welnu, ik zou het wel aardig vinden als wij hier ook hadden een tuinderswijk. Dat het Liniestraatje geen straat is, die voor aanleg van boerderijen behoort te worden gekozen, omdat zij te dicht bij de stad ligt, en het een straat moet worden met be hoorlijke afmetingen, ook dit, Mijnheer de Voorzitter, is m.i. niet steekhoudend. Waarom zouden boerderijen deze wijk ontsieren? En kan men met het vaststellen van de rooilijn die behoorlijke afmetingen niet behouden? Of moet het dezen menschen onmogelijk worden gemaakt, zich hier in Breda te vestigen Alles te zamen genomen, Mijnheer de Voorzitter, meen ik, dat het hier zeker gewenscht en noodzakelijk is om adressanten wèl een bouwvergunning te verleenen. Ik hoop dan ook, dat de Raad mijn meening zal kunnen deelen en zich zal verklaren tegen het prae-advies van Burgemeester en Wethouders.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 546