13 MEI 1929 547 De heer VAN VEEN zegt het volgende: Nadat dit onderwerp in eene vorige vergadering is aan gehouden, ten einde de bedoeling van adressant door middel van een bouwplan in onderdeelen te vernemen en adressant een zeer behoorlijk plan heeft overgelegd, blijven Burge meester en Wethouders zonder daaromtrent in nadere be schouwingen te treden bij hun afwijzend prae-advies. Zooals ik reeds in de vorige vergadering heb opgemerkt, is het perceel ongeveer 190 M. diep en ongeveer 40 M. breed en is, na aftrek van hetgeen buiten de rooilijn valt en van hetgeen voor bebouwing noodig is, voldoende groot voor de intensieve hovenierderij, annex melkerij, zooals deze thans in de naaste omgeving der stad wordt uitge oefend. Hetgeen adressant wil bouwen zal aan de totstand koming van een breeden verkeersweg, die men van het Liniestraatje wil maken, niet in den weg staan. Waarom kunnen echter Burgemeester en Wethouders den bouw dezer boerderij niet toestaan Omdat conform art. 12bis der bouwverordening het Liniestraatje niet is verhard en gedoleerd en het Liniestraatje niet is genoemd bij de groep onverharde en ongerioleerde wegen (Leursche straat, Oranjeboomstraat, enz.) waar ingevolge art. 12bis sub d. wèl gebouwd mag worden. Nu voldoet de Liniestraat aan de voorwaarde, dat zij vóór 1 Januari 1928 eigendom werd van Breda en de Raad is dus volkomen en regie met de bouwverordening, indien hij heden op grond van art. 12bis deze straat aanwijst als eene, waaraan gebouwd mag worden. Zoolang daartoe niet is besloten, zal men op elke bouw- aanvrage, 't zij voor villa's, middenstandswoningen of ar beiderswoningen, evenzeer afwijzend moeten beschikken. Ik doe daartoe dan ook het voorstel; er is geen enkel bezwaar tegen, want de rooilijn is behoorlijk vastgesteld en het gaat daarentegen niet aan om het bouwen in de naaste omgeving der stad te belemmeren.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 547