548 13 MEI 1929. De meening van Burgemeester en Wethouders „dat het eene straat is, die niet voor aanleg van boerderijen behoort te worden gekozen, omdat zij te dicht bij de stad ligt" zinspeelt op eene ongehoorde eigendomsbeperking, die geen steun vindt, noch in art. 12bis, noch in eenig ander artikel der bouwverordening. De weg moet er komen, zooals deze is ontworpen, maar over hetgeen er langs gebouwd zal worden, hebben noch Burgemeester en Wethouders, noch de Raad iets te zeggen, tenzij dit steunt op wet of verordening. Ik beveel dan ook den Raad ten zeerste aan om het afwijzend prae-advies te verwerpen en mijn voorstel te steunen om de Liniestraat op grond van art. 12bis aan te wijzen als weg, waaraan gebouwd mag worden. De heer LOONEN verklaart, zich volkomen te kunnen aansluiten bij de woorden van de heeren Esbach en K u ij 1 a a r s. De heer BROOS zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Het komt mij alleszins begrijpelijk voor, dat de aanvrager, die ter plaatse in het bezit is zoowel van eigen als van gehuurde gronden, er bijzonder prijs op stelt in de omgeving van die gronden te gaan wonen. Doch nu vormt art. 12bis van de bouwverordening voor het bouwen ter plaatse een beletsel. En al kan volgens dat artikel o.m. voor het bouwen van een boerenhofstede vrijstelling worden verleend, zoo komt mij het te bouwen huis, dat er overigens goed uit ziet, niet als een boerenhofstede voor. Wanneer dus aan den heer Schoenmakers vergunning wordt gegeven daar te bouwen, dan kan zulks aan den volgenden aanvrager, al zal die nog op wat kleiner schaal laten bouwen, moeilijk geweigerd worden. M.i. zal het daarom terwille van de billijkheid, beter zijn, genoemd

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 548