13 MEI 1929.
549
artikel zoodanig te wijzigen, dat de Liniestraat wordt aan
gewezen als onverharde weg, waaraan zonder raadsbesluit
gebouwd mag worden.
De heer VAN M1ERLO heeft de vorige maal al gezegd,
dat het er hier niet om gaat den tuinders en boeren moei
lijkheden in den weg te leggen. Als zij evenwel iets gedaan
willen hebben dat ingaat tegen de bepalingen der Bouw
verordening of tegen de bedoeling van die verordening, dan
is het toch van zelf sprekend, dat Burgemeester en Wethou
ders daar afwijzend tegenover staandeden zij dat niet,
dan zouden er zeer terecht stemmen opgaan, die beweerden,
dat Burgemeester en Wethouders de Bouwverordening
saboteerden.
Dit verzoek nn gaat tegen de bepalingen der Bouwver
ordening in. De uitzonderingsbepaling van art. 12bis spreekt
niet van een hovenierderijde bedoeling, welke aan die
bepaling ten grondslag ligt, is Spr. heeft ook hierop de
vorige maal al gewezen - dat ontheffing kan verleend
worden voor een boerderij, die geheel te midden van lan
derijen ligt en niet aan een reeds bestaande straat, die niet
verhard is; een eventueel verzoek om aan de Liniestraat
een villa te bouwen zou derhalve evenzeer geweigerd worden.
De heer V a n V e e n wil de Liniestraat zien aangewezen
als onverharde straat, waaraan gebouwd mag worden. Spr.
vraagt zich af, waar het heen moet, als toch aan onverharde
straten gebouwd mag worden; wanneer men het in de
Liniestraat toestaat, is er geen reden aan te geven, waarom
men het aan een andere straat zou weigeren; men geeft
dan het principe van „niet bouwen aan onverharde straten"
prijs en krijgt dan denzelfden toestand als in de Bloe-
menbuurt. Spr. meent dan ook tegen aanneming van het
voorstel-Van Veen ernstig te moeten waarschuwen.
Er komt nog iets anders bij. Spr. gelooft wel, dat
Schoenmakers en Snijders te goeder trouw zijn en
daar het hoveniersbedrijf willen gaan uitoefenen, maar, als