13 MEI 1929.
551
gemeester en Wethouders zou, indien zij de gevraagde ver
gunning hadden verleend, geen sprake kunnen zijn, immers
art. 12bis laat nu eenmaal het maken van uitzonderingen
toe. De heer Van Mierlo heeft ook een interpretatie
gegeven van de uitzonderingsbepaling van art. 12bis;
volgens hem wordt met een boerenhofstede bedoeld een
geheel op zich zelf staande boerderij midden in de lande
rijen of in de hei, maar, dan zou dat ook voor kerken,
ziekenhuizen, fabrieken, villa's enz. moeten gelden! Spr.
gelooft dan ook, dat Burgemeester en Wethouders zich
achter deze schijn-argumenten verschuilen, maar dat het
meer om de financiëele kwestie gaat. Als dit inderdaad
zoo is, laten Burgemeester en Wethouders dan uit een ander
vaatje tappen en ronduit verklaren, dat men de Liniestraat
van gemeentewege wil bestraten en rioleeren, mits eventu-
eele bouwers in de kosten daarvan bijdragenzij kunnen
dan weer eens met een aanlegbelasting komen. Het is niet
de schuld van den Raad, dat Burgemeester en Wethouders
een desbetreffend voorstel indertijd hebben teruggenomen.
De heer VAN VEEN zegt, dat hetgeen door den heer
Haaiman is gezegd, door hem reeds in de vorige ver
gadering is opgemerkt. Wil men van den aanvrager een
bijdrage in de kosten van bestrating en rioleering, dat men
hem dan ronduit zegge, dat hij deze nu of in de naaste
toekomst zal hebben te voldoen. Maar men late den man
geen plannen maken, waar men ten slotte niet naar kijkt,
en late hem niet in het duister tasten naar de eigenlijke
reden tot weigering, want elke bouwaanvraag voor het
Liniestraatje moet op het oogenblik consequent geweigerd
worden.
Het bestuur van grooter-Breda moet, aldus Spr., lang
zamerhand eens een breederen weg in dergelijke zaken -gaan
bewandelen. Nog erger is, dat men den Raad, die uiteraard
niet met alle details van de Bouwverordening op de hoogte