552 13 MEI 1929. kan zijn, welbewust uren en uren laat verpraten over een kwestie, waarvan de oplossing zóó voor de hand ligt. De heer VAN MIERLO vraagt, waar in de Bouwveror dening staat, dat voor het bouwen van een hovenierderij ontheffing van het bepaalde van art. 12bis kan worden verleend. Spr. is van meening, dat, als het er niet in staat, men zich daaraan houden moet. De verordening is na de annexatie expres gewijzigd om het bouwen aan onverharde wegen tegen te gaan; ook de heer Haaiman heeft daar voorgestemd, Wat de opmerking van den heer Van Veen betreft, zegt Sprdat Burgemeester en Wetnouders er niet zijn om de heeren wijzer te makenzij behandelen de aanvragen en daarmede is de zaak afgeloopen. De VOORZITTER constateert, dat er twee meeningen zijn: lo. dat er ontheffing verleend kan worden en 2o. dat de Liniestraat als onverharde straat, waaraan gebouwd mag worden, behoort te worden aangewezen. Wat de onthef fingsmogelijkheid betreft, is Spr. het eens met den heer Van Mierlo, dat voor een boerderij slechts ontheffing verleend kan worden als de omgeving daartoe aanleiding geeft; het kan niet in den geest van de Bouwverordening zijn in dit geval ontheffing te verleenenfeitelijk gaat het hier om bouwen aan een weg, die op verharding wacht. Het voorstel-Van Veen, om de Liniestraat aan te wijzen als onverharde straat, waaraan gebouwd mag worden, moet, alvorens daarop kan worden ingegaan, door Burgemeester en Wethouders onder de oogen worden gezien. Sp. stelt daarom voor, het voorstel-Van Veen te stellen in handen van Burgemeester en Wethouders om prae-advies. De heer KUIJLAARS vreest, dat de zaak daardoor op de lange baan zal worden geschoven.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 552