558 13 MEI 1929. persoon, die indertijd meer stortplaatsen in de binnenstad vroeg; hij was van meening dat de heer Me ij vis dit indertijd gevraagd had, doch blijkens diens verklaringen moet dit een ander raadslid geweest zijn. De VOORZITTER verklaart, dat de zekerheid, dat de weg er komt, niet is te geven; van militaire zijde worden geen bezwaren gemaakt als wij zekere, door hen voorgestelde eischen inwilligen; deze worden onderzocht en de Raad zal eventueel hebben te beslissen. Mocht de weg onverhoopt niet tot stand komen, dan behoeft zulks nooit aanleiding te geven tot aanspraken van de Vereeniging. Zonder verdere bedenkingen wordt alsnu conform het voorstel van Burgemeester en Wet houders besloten. 34. Voorstel van Burgemeester en Wethouders, om den heer J. J. Meier te benoemen tot waarnemend directeur van het slachthuisbedrijf, luidende als volgt: „Voor de verzekering van een goeden gang van zaken „bij het slachthuis, is het wenschelijk voor dit bedrijf, ook „al is het nog niet in werking, een directeur te benoemen. „Het lijkt ons niet gewenscht de aanstelling definitief te „doen, om zoodoende niet vooruit te loopen op de latere „volledige regeling van alle zaken het slachthuis betreffende. „Wij stellen daarom voor een waarnemend directeur te be noemen, tijdelijk belast met alle werkzaamheden aan de „leiding van het slachthuisbedrijf verbonden, en als zoo danig aan te wijzen den heer J. J. Meier, den directeur „van den Vleeschkeuringsdienst, uiteraard voor deze waar neming de aangewezen persoon. De aanstelling zal geacht „worden te gelden, totdat in de vervulling dezer functie „definitief wordt voorzien. Voor den waarnemenden direc teur zal de instructie gegeven als directeur van den Vleesch- „keuringsdienst van overeenkomstige toepassing kunnen zijn. „Een bezoldiging wordt aan deze waarneming niet ver bonden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 558