13 MEI 1929. 567 Uit zijn houding meen ik te mogen opmaken, dat hij een eerlijke rol heeft gespeeld. Het licht in deze affaire bleef evenwel verder achterwege, hoezeer daarop in en buiten den Raad werd aangedrongen. Daarom heb ik in de vergadering van 7 Mei 1928 het volgende meenen te moeten zeggen „Wanneer de opvatting van den exploitant al juist mocht „zijn, als zoude zijn contract met de gemeente van geen „waarde zijn op grond der latere concessie, dan rijst de „vraag waarom het gemeentebestuur destijds niet zelf de „concessie voor de overeengekomen verbindingen aanvroeg „en den exploitant de gelegenheid niet benam om, op zijn „Bredasch uitgedrukt, midden in bed te gaan liggen. „Wanneer men zich bepaalt tot den toestand, zooals hij „is, kan men niet ontkomen aan den indruk, dat de ge beente zeer sterk staat, omdat niets den exploitant belet „zijn contract na te komen, tenzij hij zichzelf daartoe bui- Hen staat stelt, bijv. door wèl concessie voor de begeerde „verbindingen met Ginneken, maar niet voor die van „Station—SpoorstraatHaagpoort aan te vragen. „De zaak verkeert reeds sedert 17 April 1927 in 't tegen woordige stadium en den Raad bereikte geen enkele me- „dedeeling over hetgeen door het dagelijksch bestuur ter „zake wordt gedaan (behoudens dan een simpele mede- „deeling van den toenmaligen voorzitter, Mr. Pelster). „Op mijn herhaald verzoek om desbetreffende vragen in „de vergadering van den Raad aan de orde te stellen, werd „ik met een kluitje in het riet gestuurd. „Het ligt er dik bovenop, dat het dagelijksch bestuur er „op uit is deze zaak te laten doodbloeden of haar noncha- „lant behandelt, in beide gevallen tot schade van een groot „gemeentelijk belang." En bij de behandeling der gemeentebegrooting voor 1929 heb ik meenen te mogen zeggen, dat de wijze, waarop Burgemeester en Wethouders deze aangelegenheid tegenover den Raad behandelen, sterk lijkt op corruptie.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 567