568
13 MEI 1929.
Thans na geruimen tijd, zegge ruim 2 jaar, wordt ons
opening van zaken gedaan door overlegging van een z.g.
geheim dossier.
Wat blijkt daaruit?
Ten eerste, dat U tot voor den Hoogen Raad zijt gaan
vragen naar den bekenden weg, namelijk dat art. 44 onzer
gemeentelijke politie-verordening ondergeschikt is geworden
aan eene concessie door Ged. Staten op grond der wet
verleend.
Ten tweede, dat U reeds d.d. 10 Oct. 1927 in het bezit
waart van verschillende juridische adviezen van Mr. Pels
Rij eken, d.d. 4 Oct. 1927, waaruit blijkt, dat de Monopol
op verschillende punten civielrechterlijk had kunnen worden
aangepakt; dat U, Mijnheer de Voorzitter, deze wetenschap
tegenover den Raad in zijne vergadering van 7 Mei 1928
opzettelijk hebt verzwegen, toen de civielrechtelijke kant
van de zaak nadrukkelijk door mij werd belicht en dat U,
Mijnheer de Voorzitter, toen in compagnie met Mr. Speyart
van Woerden den Raad zand in de oogen gestrooid
hebt.
Zeer duidelijk zegt Mr. Pels Rij eken aan het slot van
eener zijner adviezen
De VOORZITTER verzoekt den heer Van Veen niet
over den inhoud der geheime stukken te sprekenzulks is
af te keuren en niet in het belang der gemeente.
De heer VAN VEEN zal aan dat verzoek voldoen. Voort
gaande zegt Spr,
Na aldus 2 kostbare jaren te hebben verknoeid, komt U
met een voorstel om met de Monopol eene schikking aan
te gaan, die in 't kort hierop neerkomt:
1. de gemeente Breda ontvangt f 1000,per jaar en
doet volgens de bewoordingen vanzelf sprekend afstand van
haar recht op eigen exploitatie en op zeggenschap, Zij geeft
voor onbepaalden tijd de mogelijkheid hierop prijs.