572
13 MEI 1929.
DriesprongPrincenhage. Dit maakt voor hem verschil,
daar de andere lijn haar begin- en eindpunt in Breda heeft.
Was de Monopol op die lijn verbaliseerd, dan zou de uit
spraak wellicht anders geweest zijn.
Ten slotte vraagt Spr., of exploitant niet tot een schap
pelijke houding zou zijn te dwingen op de manier, waarop
men te Amsterdam den exploitant van de lijn Leidsche-
pleinSchiphol heeft aangepakt.
Spr. komt alsnu tot de volgende conclusie. Na de zaak
twee jaren slepende te hebben gehouden, komen Burge
meester en Wethouders met dit voorstel. Spr. is bereid zich
bij een schikking neer te leggen, mits zij voor beide partijen
billijk is. Neemt men evenwel in aanmerking, dat contrac
tant op 1 November 1930 eigenlijk schuldig is f 36000,
terwijl hij thans f5500,aanbiedt, dan is Spr. van oordeel,
dat het niet juist is daarvoor onze rechten prijs te geven
en tegenover hem met den hoed in de hand te gaan staan;
de gemeente moet in tegendeel maatregelen nemen, dat
deze onbetrouwbare exploitant niet meer dan noodzakelijk
is over Bredaschen grond rijdt en tegen hem in rechten
optreden. Spr. acht het gewenscht, dat de gemeente zelf
die loonende exploitatie ter hand neemt en reeds nu de
noodige stappen daartoe doet en legt dit in een motie vast.
Hij weet wel, dat daartegen aangevoerd zal worden, dat
gemeentelijke exploitatie duurder zal zijn dan particuliere,
maar de Overheid kan nu eenmaal niet haar personeel door
het publiek lalen betalen. In elk geval moet men trachten
dezen exploitant te nekken. Spr. behoort niet tot degenen,
die bij deze autobus-onderneming geïnteresseerd zijn, en zal
zich met kracht tegen het voorstel van Burgemeester en
Wethouders blijven verzetten.
De heer MEIJVIS kan, na hetgeen de heeren Van
Veen en Haaiman hebben gezegd, kort zijn. Spr. wil
even zijn meening zeggen over de houding van Burgemees
ter en Wethouders in deze zaak. Spr. keurt het ten zeerste