13 MEI 1929. 575 „Monopol" op mij geen gunstige indruk maakt, omdat, naar algemeen beweerd wordt, hij zich verzet tegen het organiseeren van zijn personeel, welke handelwijze en meer andere bij vele leden van dezen Raad geen gunstige beoor deeling zal vinden, vooral niet bij die leden die ook lid waren van den Raad in zijn vorige samenstelling. Toch geloof ik, dat de voorgestelde overeenkomst, zoowel in het belang van het publiek als uit een oogpunt van gemeente belang wel te aanvaarden is. Ik toch ben van meening, dat het publiek behoorlijk wordt bediend, omdat er den laatsten tijd zoo goed als geen klachten worden gehoord, en dat, uit een oogpunt van gemeentebelang bezien, het particulier bedrijf in den regel voordeeliger is dan gemeentelijke ex ploitatie. Ik kan mij dan ook wel met de voorgestelde overeenkomst vereenigen. De VOORZITTER is van de vier leden van het College, dat ten tijde van het afsluiten van het contract met de Monopol aan het bewind was, de eenig overgeblevene en vangt dus alleen de stooten op. Spr. komt op tegen de insimatie van den heer Haaiman, dat hij of een van de andere leden van het College persoonlijk bij de Monopol- onderneming geïnteresseerd zou zijn; hij kan dat, althans wat hem betreft, met nadruk tegenspreken; geen aandeel, geen obligatie of iets van dien aard; geen schroef heeft Spr, er zelfs ooit gekocht. De heer HAALMAN: Ik heb dat niet beweerd. Ik heb alleen gezegd, dat ik niet persoonlijk bij de Monopol geïn teresseerd ben. De VOORZITTER: Nu ja, a contrario geredeneerd, wil dat toch zeggen, dat de leden van het College wèl persoon lijk bij de Monopol geïnteresseerd zijn. Spr. werpt die aan tijging nogmaals ver van zich af, evenals de uitlating van

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 575