13 MEI 1929
579
exploitatie ter hand te nemen uitsluitend met bedoelde
sociale belangen te behartigen der betrokken werknemers.
Immers, waar zou dan het einde zijn?
Ten slotte wijst Spr. er op, dat door het treffen van de
voorgestelde dading nog geen afstand wordt gedaan van
eigen exploitatie; Burgemeester en Wethouders willen zich
alleen nog niet binden.
De heer VAN MIERLO wil aan de woorden van den
Voorzitter en den heer Van Buitenen nog een enkel
woord toevoegen. Spr. heeft de moeite genomen aan de
hand van de vele bescheiden en de Raadsnotulen uit vorige
jaren zich zoo goed mogelijk in de autobuskwestie in te
werken. Bij de bestudeering der kwestie is hem opgevallen
de onaangename toon, welke in December 1925 de debatten
beheerschte. Het verheugt Spr., dat die' toon thans niet te
beluisteren valt, ook niet van de zijde van den heer Moll,
die toen als lid van het College in een eenigszins moeilijk
parket verkeerde; alleen de heer Haaiman heeft een uit
zondering gemaakt door te trachten persoonlijk te worden.
Hiertegen wenscht Spr. met klem te protesteeren. De heer
Haaiman moet wel weten, dat als het op insinuaties aan
komt men aan het adres van den heer Haaiman ook
wel onaangename dingen zou kunnen zeggen.
Wat de zaak zelve betreft, wil Spr. er nog op wijzen, dat
de adviezen van Mr. Pels Rij eken van het najaar 1927
dateeren en de uitspraak van den Hoogen Raad eerst van
Maart 1928, en verder, dat er uit gehaald is, wat er uit te
halen viel; er valt dus niets meer uit te halen. Met proce-
deeren zou de gemeente wellicht niet rijker worden, zelfs
al zou zij het winnen. Spr. besluit met te zeggen, dat deze
dading goed overwogen is; er is genoeg onderhandeld en
besproken.
De heer ELICH zegt het volgende;
Mijnheer de Voorzitter.