16 MEI 1929. 597 indertijd hun terreinen ook voor een zeer billijken prijs ge kregen. Dit is ook geschied met het doel een snellere exploitatie van den polder te bevorderen. Spr. gelooft dan ook niet, dat door Gedeputeerde Staten daartegen bezwaar zal worden gemaakt. Den heer Esbach antwoordt Spr., dat men het bepalen van het bebouwingstijdstip aan Burgemeester en Wethouders moet overlaten, aangezien het zeer lastig is dit nu reeds te regelen voor zoo'n groot complex. Spr. kan wel zeggen, dat het natuurlijk niet de bedoeling is het terrein langen tijd braak te laten liggen. Wat betreft den grond, bestemd voor schoolbouw, kan men wel aannemen, dat bij de schat ting geen verschil in prijs zal worden gemaakt. Het stellen van een voorwaarde daaromtrent behoort men ook aan het College over te laten. Naar aanleiding van den door den heer Gruijs uitge sproken wensch, deelt Spr. mede, dat ten opzichte van overige te stichten gebouwen van openbaar nut, door Bur gemeester en Wethouders indien mogelijk en wenschelijk eveneens een coulante houding zal worden aangenomen. De VOORZITTER zegt, dat er voldoende overleg heeft plaats gehad over de prijsbepaling; na verscheidene confe renties zijn wij tot een overeenkomst op deze basis gekomen. Men moet hierbij niet uit het oog verliezen, dat het hier een groote kapitaalsuitgave betreft voor den nieuwen ver krijger, die hooge kosten voor de gebouwen daaraan zal zien toegevoegd. Aldus kwam er een grens aan de te be steden bedragen, die mede invloed had op de prijsbepaling. Het stellen van een bebouwingstermijn is in dit geval, gezien den omvang van het plan, zeer moeilijk. Met de opmerkingen in den Raad gemaakt, zal door Burgemeester en Wethouders rekening worden gehouden en Spr. twijfelt niet, of aan den wensch tot spoedige bebouwing zal gehoor worden gegeven; in eik geval zullen Burgemeester en Wet houders dat bevorderen. Spr. waardeert de tegemoetkomende

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 597