16 MEI 1929. 601 De heer BRANTJES zegt het volgende: Mijnheer de Voorzitter. Toen het vorig jaar door U werd voorgesteld f 1300, crediet toe te staan voor een tweetal volksconcerten door de Arnhemsche Orkestvereeniging heb ik daar gaarne toe medegewerkt, daarin ziende zoowel een loffelijk streven tot volksontwikkeling als een belang voor Breda. Iets anders wordt het met de aanvrage van heden, wan neer wij deze beschouwen in het licht van de resultaten van het vorige jaar. Uit de beknopte memorie van toelich ting bij dit voorstel maak ik op, dat van de 2310 bezoekers der beide concerten slechts een zestigtal betalenden zijn geweest, n.l. zij voor wie de concerten feitelijk bedoeld waren, terwijl de overige bezoekers de leden van de Mij voor Toonkunst zijn. Nu is het wel heel aardig de leden dier Mij aan goed- koope concerten te helpen, maar een algemeen belang is het niet. Wanneer wij nagaan, welke de redenen kunnen geweest zijn tot het mislukken van den opzet, dan moeten deze m.i. niet gezocht worden in de duurte van het entréegeld, maar eerstens in het te hoog opgezette karakter der uitvoeringen en vervolgens in de onbekendheid van het Bredasche s volk met de Arnhemsche Orkestvereeniging. Beide euvels zouden m.i. zijn weg te nemen, wanneer overleg gepleegd werd met het symphonieorkest van Bredasche beroepsmusici, n.l. het Zesde. Levende in en met de Bredasche bevolking bezit dit corps ook de meerdere sympathie der bevolking, wat het bezoek der concerten zal bevorderenkennende den aard der bevolking zal dit orkest zich gemakkelijker kunnen plaatsen op het gewenschte ontwikkelingsniveau en haar langzamerhand meerdere ontwikkeling bij weten te brengen. Ook zullen de kosten der uitvoeringen niet zoo hoog loopen en zullen de uitvoeringen op meer geschikte uren kunnen plaats vinden dan thans.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 601