16 MEI 1929.
605
noodigt Burgemeester en Wethouders uit, hun prae-advies
terug te nemen en overleg te plegen met het Zesde.
De heer VAN VEEN verklaart geen muziek-deskundige
te zijn. Spr. heeft zich echter toch de vraag meenen te
mogen stellen, of plaatselijke vereenigingen voor het bedrag
van f 1800,niet evenveel kunnen bijdragen tot de ont
wikkeling van den goeden muzikalen smaak van hen, die
men zegt te willen bereiken, als de Arnhemsche Orkest-
vereeniging.
Spr. vraagt, of het niet mogelijk zou zijn, eens een ver
gelijkende proef te nemen door ook een, zij het dan be
scheidener bedrag voor plaatselijke vereenigingen uit te
trekken en deze zoodoende tot een extra-inspanning op te
wekken.
De heer SCHRAUWEN kan zich volkomen aansluiten bij
het betoog van den heer Moll.
De VOORZITTER is erkentelijk voor de belangstelling,
welke blijkt te bestaan voor dit eenvoudige voorstel, omdat
daarvan propaganda uitgaat; het geeft hem n.l. gelegenheid
om iets over die concerten te zeggen. Het programma van
het 2e concert, dat in het afgeloopen seizoen gegeven is,
was van eenvoudiger aard dan dat van het eerste; stukken
als „l'Arlésienne" van Bizet mogen toch wel als gemakkelijk
te begrijpen muziek worden aangemerkt, terwijl de 7de
Symphonie van Beethoven, welke de eerste maal gegeven
werd, toch ook wel op een volksconcert thuis behoort. Men
moet zich bij de beoordeeling van die programma's niet
door persoonlijken smaak laten beheerschen. Het bezoek is
tegengevallen; er waren 300 leden van „Toonkunst" en 400
anderen, onder wie er velen waren, die meer dan f 0,50
voor het bijwonen van een concert konden betalen, maar daar
tegenover mankeerden er helaas ook velen, die f 0,50 daarvoor
kunnen betalen. Doch, het is het eerste jaar en dus moet