16 MEI 1929
609
immers leden van „Toonkunst". Spr. is nog in dat idéé
versterkt door het denkbeeld van den Voorzitter om een
deel der plaatsen voor f 0,25 ter beschikking te stellen.
Men zal daardoor echter geen bezoeker meer krijgen. Spr.
weet wel dat de A. O. V. een orkestvereeniging is van
naam, maar haar programma's zijn nu eenmaal niet ge
schikt om het volk te trekken. Spr. betoogt nogmaals de
wenschelijkheid om van meet af aan te beginnen en het
eerst eens te probeeren met concerten van het Zesde; het
bezoek zal dan ongetwijfeld grooter zijn en het volk zal
daar meer van meenemen.
De heer LOONEN verklaart zich voor het voorstel -Van
Houten; men verkrijgt dan de proef op de som.
De heer VAN MIERLO begrijpt niet, hoe men na de
duidelijke uiteenzettingen nog kan beweren, dat het hier
het verleenen van een verkapte subsidie aan „Toonkunst"
betreft. En, indien dit inderdaad zoo was, wat zou er dan
nog tegen zijn, dat, doordat de leden van „Toonkunst"
daarvan profiteerden, deze volksconcerten gegeven worden;
daartegenover staat, dat de contributie vo'or „Toonkunst"
verhoogd is.
Wat de door den heer Van Houten aangehaalde re
censies over het Zesde betreft, zegt Spr., dat critiek op een
muziekuitvoering verband moet houden met datgene waartoe
het orkest in staat is. Die gunstige recensies zeggen Spr.
dus niet veel. Spr. gelooft, dat de groote massa die muziek
evenmin zal begrijpen als het Zesde ze speelt; hij begrijpt
dan ook niet, waarom de A. O. V. hier moet worden ge
weerd. In Deventer en Zutphen trekken de volksconcerten
volle zalen. Waarom zou dat ook hier niet te bereiken
zijn? Ook in Den Haag en in Amsterdam zijn bij de
Mengelberg-concerten de zalen stampvol. Spr. geeft den
heeren in overweging, deze zaak niet van een eng stedelijk
standpunt te bezien.