616 16 MEI 1929. hoort minstens met de helft te worden uitgebreid of er moeten ten minste eenige haken worden aangebracht, anders wordt de kleeding op den grond geworpen en ontstaat er een warboel. Ook komt het hem voor, dat het voor toe zicht uitgetrokken bedrag te laag is; men moet daar kunnen beschikken over een flinke kracht als badmeester, die goed kan zwemmen en eerste hulp bij ongelukken kan verleenen. De heer VAN DER VEN merKt het volgende op De noodzakelijkheid van zoo'n inrichting inziende, Mijn heer de Voorzitter, vind ik het bedrag, zijnde f 4500, toch zeer hoog, vooral omdat het hier betreft een tijdelijke inrichting. Het komt mij voor, Mijnheer de Voorzitter, dat dit een sta- in-den-weg zal zijn om spoedig met definitieve plannen te komen voor een geheele nieuwe moderne zweminrichting, wat voor een stad als Breda evenals een goed ingericht badhuis zeer gewenscht en noodzakelijk is. Ik wil echter gaarne mijn stem aan dit voorstel geven, omdat het een stap in de goede richting is. Ik hoop echter, dat het College toch spoedig met afdoende plannen zal komen voor beide instellingen. De heer VAN VEEN zegt het volgende: Tot mijn spijt heb ik bij dit voorstel niet aangetroffen het advies van den Inspecteur van de Volksgezondheid d.d. 20 December 1928, waarbij het water der Bovenmark, dus van de kostelooze gemeentelijke zwemplaats aan den Boei- meersinge! is afgekeurd. Dit was de aanleiding tot dit voorstel. Mede afgaande op mijn eigen indrukken, wil ik gaarne aannemen, dat dit advies juist is, maar verzoek Burgemees ter en Wethouders om het alsnog op de leeskamer ter inzage te leggen. Ik kan mij aannemende, dat het op een juist inzicht van den Inspecteur is gebaseerd met dit voorstel zeer

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1929 | | pagina 616