618
16 MEI 1929.
De heer ESBACH verklaart, dat dit voorstel zijn goed
keuring wegdraagt. Spr. noemt het een zeer prijzenswaardige
daad van Burgemeester en Wethouders, dat zij zoo spoedig
na het afkeuren van het water der kostelooze volksbadplaats
in de behoefte aan zwemgelegenheid hebben voorzien. Spr
is het met den heer Van Veen eens, dat een geregeld
onderzoek naar de hoedanigheid van het waier in de zwem
kom „Boeimeer" een vereischte is, maar hij verkeert in de
meening, dat in het voorstel van Burgemeester en Wethou
ders opgesloten ligt, dat dit gebeuren zal.
De heer HAALMAN zal gaarne voor dit voorstel stemmen,
maar hij betreurt het, geen antwoord te hebben ontvangen
op zijn vragen met betrekking tot het afkeuren van het
water in de militaire zwemkom. Spr. acht de beantwoor
ding van die vragen even urgent als de behandeling van
dit voorstel.
De heer VAN MIERLO zegt, dat men niet bevreesd be
hoeft te zijn, dat hierdoor de oprichting van een bad- en
zweminrichting op de lange baan zal worden geschoven;
het betreft hier natuurlijk een tijdelijke oplossing, immers,
de zweminrichting van Van Brink is volgens het uitbrei
dingsplan gedoemd te verdwijnen. Er zal dan ook eerlang
een behoorlijke gemeentelijke bad- en zweminrichting dienen
te komen.
De heer Me ij vis vreest, dat er niet voldoende kleed
gelegenheid zal zijn. Spr. kan evenwel mededeelen, dat het
in de bedoeling ligt, met de militaire autoriteiten overeen
te komen, dat de kleedhokjes van de militaire zwemkom
naar de zweminrichting „Boeimeer" worden overgebracht
en dat daarvan voor de kostelooze zwemgelegenheid gebruik
mag worden gemaakt; mocht dit niet gelukken, dan zal
daarin op andere wijze worden voorzien. Spr. vindt het
nu niet het tijdstip om over het loon van den badknecht
te discussieeren. De heer Van Brink zal ook toezicht