61
16 JANUARI' 1929.
Mijnheer de Voorzitter, thans zou ik nog eenige opmer
kingen willen maken naar aanleiding van het Centraal
Rapport.
Dan zou ik willen beginnen met mijn voldoening uit te
spreken, aangaande de mededeelingen, die door Burgemeester
en Wethouders zijn gedaan betreffende het bouwen van
arbeiderswoningen. Het is dan ook mijne meening, dat het
met de arbeiderswoningbouw in de goede richting gaat.
Er zal wel altijd verschil van meening blijven aangaande
het tempo waarmede hieraan gewerkt wordt. Als we echter
nagaan welke moeilijkheden er waren te overwinnen, en
dan bedoel ik hier het aankoopen van grond voor een niet
te hoogen prijs, dan is er veel te verklaren, waarom
het niet vlugger gaat.
Waar we het echter eens zijn met hen die zeggen, dat
er nog steeds een tekort is aan arbeiderswoningen, zou ik
hier op spoed willen aandringen. Het stemt mede tot vol
doening, dat het College in haar nota mededeelt, dat spoedig
een voorstel tot het bouwen van 120 arbeiderswoningen is
te verwachten, alhoewel hiermede het vraagstuk niet is
opgelost.
Waar dan ook in het Centraal Rapport wordt medege
deeld, dat er nu geen overwegende bezwaren meer bestaan
om in de naaste toekomst ook in den Belcrumpolder grond
voor den bouw van arbeiderswoningen beschikbaar te stellen,
zou ik nu ook aan willen dringen om zoo spoedig als
eenigszins mogelijk is, met voorstellen in dien geest
te komen.
Het komt mij voor, dat hier de oplossing van het woning
vraagstuk is te vinden. Hier zijn we niet afhankelijk van
grond-speculanten, die door het hooghouden der grond
prijzen, de huren der woningen duurder maken als noodig is.
Vervolgens zou ik Burgemeester en Wethouders willen
verzoeken hun aandacht eens te willen schenken aan den
bouw van betere arbeiderswoningen. Het is mij gebleken,
dat er arbeiders zijn, die er prijs op zouden stellen, dat er